Restafval: noodzakelijk kwaad of uitgelezen kans?
België beschikt over alle troeven om uit te groeien tot het recyclageland bij uitstek binnen de Europese Unie. We beschikken over topexpertise en technieken om allerlei soorten bedrijfsafval in de best mogelijke omstandigheden te recycleren. We kunnen die unieke competentie uitspelen en benutten door België uit te bouwen als draaischijf voor gebruikte materialen.
België probeert die rol vandaag al in te vullen door te investeren in nieuwe recyclagecapaciteit. Die extra capaciteit zal ook nodig zijn als we grotere hoeveelheden gebruikte materialen willen gaan recycleren.
Maar aan de keerzijde van de medaille wordt ook de eindverwerkingscapaciteit afgebouwd. Er zijn dus minder plaatsen waar we terecht kunnen om niet-recycleerbare materialen te verbranden of te storten. Nochtans zal een dergelijke eindverwerking in de toekomst nog steeds cruciaal zijn.
Door meer in te zetten op hergebruik en recyclage zal het aandeel te verbranden of te storten residu in de totale afvalberg relatief gezien verder afnemen. Maar hoe meer materialen we weten aan te trekken om te recycleren, hoe meer niet-recycleerbare residu’s we in België zullen produceren. En dus zal het volume aan restafval in absolute cijfers juist toenemen.
De voordelen
Als we door meer te recycleren ook meer restafval aantrekken, willen we dan wel de recyclagehub van Europa worden? Het antwoord is volmondig ja. En dat om meerdere redenen.
Het verder uitbouwen van recyclageactiviteiten zorgt voor bijkomende lokale tewerkstelling in België, ook voor mensen die verder van de arbeidsmarkt staan. Bepaalde studies gaan uit van 30.000 tot 100.000 extra jobs in Vlaanderen, en waarschijnlijk ligt het potentieel nog hoger.
Daarnaast wordt België door in te zetten op recyclage een producent van nieuwe grondstoffen en worden we als grondstoffenarme regio minder afhankelijk van de ontginning in en de aanvoer uit het buitenland.
Door expertise en schaal op te bouwen kunnen we zelfs uitgroeien tot absolute koploper en onze technologie en aanpak exporteren.
Er is echter niet alleen economische winst. Door lokaal afvalstoffen te recycleren tot nieuwe grondstoffen sparen we veel CO2-emissies uit die de ontginning, bewerking en vervoer van primaire grondstoffen met zich meebrengen. Momenteel komt immers de helft van de broeikasgasemissies voort uit de winning en verwerking van hulpbronnen. De CO2-voetafdruk van gerecycleerde PET is 90% minder dan die van nieuwe PET, voor textiel is het 98%, voor staal 85%, voor aluminium 92% en voor papier 18%. Ook bij de terugwinning van de energie-inhoud van dit restafval vermijden we het gebruik van fossiele brandstoffen en dus aanzienlijke CO2-emissies.
Afvalverbranding is geen eiland op zich
Het beheer van afvalstoffen veronderstelt bovendien een ketenaanpak. Bijkomende recyclagebedrijven zullen enkel het levenslicht zien als ze zeker zijn dat ze op een duurzame wijze hun reyclageresidu’s kunnen laten verwerken. Ze hebben dus zekerheid nodig over voldoende eindverwerkingscapaciteit.
Door het afvalverwerkingsbeleid van de afgelopen jaren waren er nog amper investeringen in nieuwe technologieën en installaties. Resultaat: op sommige momenten is er meer restafval dan verwerkingscapaciteit en belanden vele duizenden tonnen afval voor verwerking buiten de (gewest)grenzen. Bovendien wordt een stuk van deze capaciteit geleverd door suboptimale (omwille van leeftijd, schaal, performantie, enz.) installaties. De eindverwerkingscapaciteit is ook niet adequaat verspreid over het land. Op het speelveld van de afvalverbrandingsinstallaties vinden we voornamelijk publieke operatoren terug. Er ontbreekt ruimte voor private bedrijven. Dit maakt het aantrekken van bijkomend afval en nieuwe recyclage-initiatieven moeilijk.
Het juiste investeringsklimaat
Investeringen in topinstallaties voor het verbranden en storten van afval dat niet kan worden gerecycleerd blijven broodnodig. Ondernemingen wensen te investeren en te voorzien in bijkomende eindverwerkingscapaciteit, maar vragen hiervoor wel voorspelbaarheid en gelijke kansen.
De overheden zijn niet genoodzaakt hierin een doorgedreven regierol op te nemen. Investeringen in verbrandingsinstallaties zijn immers kapitaalintensief. Privébedrijven gaan niet over één nacht ijs om bijkomende capaciteit te ontwikkelen, en dus is het risico op een overaanbod aan verbrandingsinstallaties gering. De markt reguleert zich hierin wel zelf. Daarin hoeven (milieu)vergunningen geen sturende rol te spelen.
Mocht het risico toch dreigen dat de voorziene eindverwerkingscapaciteit het aanbod van het restafval overtreft en de afvalverbrandingsinstallatie te lage prijzen aanbieden en zo het draagvlak voor recyclage ondergraven, dan zijn milieuheffingen een meer doeltreffend en flexibel instrument om te sturen. Bovendien kunnen de opbrengsten van deze heffingen verzameld worden in een investeringsfonds dat innovatieve recyclage-initiatieven ondersteunt. Zo kan investeren in eindverwerking nog extra bijdragen aan een meer circulair België, en bij uitbreiding Europa.
Reactie toevoegen